eerst
Dutch
Etymology
From Middle Dutch êerst, from Old Dutch *ērist, from Proto-West Germanic *airist(ō).
Pronunciation
- IPA(key): /eːrst/, [ɪːrst]
Audio: (file) - Hyphenation: eerst
- Rhymes: -eːrst
Adverb
eerst
- first, at first, before something else
- at first, before, earlier
- Het doet nu minder pijn dan eerst.
- It hurts less now than earlier.
- (literally, “It hurts less now than at first.”)
- only, not until
Derived terms
- allereerst
- eerstaangewezen
- eerstaanwezend
- eerstbedoeld
- eerstdaags
- eerstgeboorterecht
- eerstgeboren
- eerstgemeld
- eerstgenoemd
- eerstkomend
- eerstverantwoordelijk
- eerstvermeld
- eerstvolgend
- vooreerst
Related terms
Descendants
See also
Anagrams
Middle Dutch
Pronunciation
- IPA(key): /eːrst/
Etymology 1
From Old Dutch *ērist, from Proto-West Germanic *airist.
Adjective
êerst
Inflection
This adjective needs an inflection-table template.
Descendants
- Dutch: eerste
- Limburgish: ieës
Etymology 2
From Old Dutch *ērist, from Proto-West Germanic *airist(ō).
Adverb
êerst
- first, firstly
- formerly, previously
- at first, before all else
Descendants
- Dutch: eerst
- Limburgish: ieës
Further reading
- “eerst”, in Vroegmiddelnederlands Woordenboek, 2000
- “eerste”, in Vroegmiddelnederlands Woordenboek, 2000
- Verwijs, E., Verdam, J. (1885–1929) “eerst (I)”, in Middelnederlandsch Woordenboek, The Hague: Martinus Nijhoff, →ISBN, page I
- Verwijs, E., Verdam, J. (1885–1929) “eerst (II)”, in Middelnederlandsch Woordenboek, The Hague: Martinus Nijhoff, →ISBN, page II