genaakt

Dutch

Pronunciation

  • Audio:(file)
  • Rhymes: -aːkt

Verb

genaakt

  1. inflection of genaken:
    1. second/third-person singular present indicative
    2. (archaic) plural imperative

Participle

genaakt

  1. past participle of naken
  2. past participle of genaken

Declension

Declension of genaakt
uninflected genaakt
inflected genaakte
positive
predicative/adverbial genaakt
indefinite m./f. sing. genaakte
n. sing. genaakt
plural genaakte
definite genaakte
partitive genaakts