gesneden

Dutch

Pronunciation

  • IPA(key): /ɣə.ˈsneː.də(n)/
  • Audio:(file)

Participle

gesneden

  1. past participle of snijden

Declension

Declension of gesneden
uninflected gesneden
inflected gesneden
positive
predicative/adverbial gesneden
indefinite m./f. sing. gesneden
n. sing. gesneden
plural gesneden
definite gesneden
partitive gesnedens

Adjective

gesneden (not comparable)

  1. castrated, castrate
    De schaapshond was een gesneden reu.The sheepdog was a castrated dog.

Declension

  • Use of the partitive is obsolete.
Declension of gesneden
uninflected gesneden
inflected gesneden
comparative
positive
predicative/adverbial gesneden
indefinite m./f. sing. gesneden
n. sing. gesneden
plural gesneden
definite gesneden
partitive gesnedens