gestoord

Dutch

Pronunciation

  • IPA(key): /ɣəˈstoːrt/
  • Audio:(file)
  • Rhymes: -oːrt

Participle

gestoord

  1. past participle of storen

Declension

Declension of gestoord
uninflected gestoord
inflected gestoorde
positive
predicative/adverbial gestoord
indefinite m./f. sing. gestoorde
n. sing. gestoord
plural gestoorde
definite gestoorde
partitive gestoords

Adjective

gestoord (comparative gestoorder, superlative gestoordst)

  1. (informal) deranged, disturbed, crazy, mad
    Synonyms: zot, gek, getikt, geschift, bezopen, idioot

Declension

Declension of gestoord
uninflected gestoord
inflected gestoorde
comparative gestoorder
positive comparative superlative
predicative/adverbial gestoord gestoorder het gestoordst
het gestoordste
indefinite m./f. sing. gestoorde gestoordere gestoordste
n. sing. gestoord gestoorder gestoordste
plural gestoorde gestoordere gestoordste
definite gestoorde gestoordere gestoordste
partitive gestoords gestoorders

Derived terms