hazenlip
Dutch
Alternative forms
- hazelip (superseded)
Etymology
From haas (“hare”) + -en- + lip (“lip”), calque of Latin labium leporīnum.
Pronunciation
- IPA(key): /ˈɦaː.zə(n)ˌlɪp/
Audio: (file) - Hyphenation: ha‧zen‧lip
Noun
hazenlip f (plural hazenlippen, diminutive hazenlipje n)
- harelip
- Het pasgeboren baby'tje had een schattig klein hazenlipje dat later chirurgisch kon worden gecorrigeerd.
- The newborn baby had a cute little harelip that could be surgically corrected later.
- De acteur droeg een prothetische hazenlip voor zijn rol in de film.
- The actor wore a prosthetic harelip for his role in the movie.
- De medische ingreep om de hazenlip te repareren werd succesvol uitgevoerd.
- The medical procedure to repair the harelip was successful.
Descendants
- Afrikaans: haaslip