industrieel

Afrikaans

Etymology

From Dutch industrieel, from French industriel, from Latin industria (industry, zeal).

Adjective

industrieel (attributive industriële, comparative industriëler, superlative industrieelste)

  1. industrial

Further reading

Dutch

Etymology

Borrowed from French industriel, from Latin industria (industry, zeal).

Pronunciation

  • IPA(key): /ˌɪn.dy.striˈeːl/, /ˌɪn.dʏs.triˈeːl/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: in‧dus‧tri‧eel
  • Rhymes: -eːl

Adjective

industrieel (comparative industriëler, superlative industrieelst)

  1. industrial, concerning an industry or industry in general
  2. produced by an industry, not artisanally

Declension

Declension of industrieel
uninflected industrieel
inflected industriële
comparative industriëler
positive comparative superlative
predicative/adverbial industrieel industriëler het industrieelst
het industrieelste
indefinite m./f. sing. industriële industriëlere industrieelste
n. sing. industrieel industriëler industrieelste
plural industriële industriëlere industrieelste
definite industriële industriëlere industrieelste
partitive industrieels industriëlers

Antonyms

  • artisanaal

Descendants

  • Afrikaans: industrieel

Noun

industrieel m (plural industriëlen, diminutive industrieeltje n)

  1. an industrialist, manufacturer
  2. an industrial bond

Derived terms

Anagrams