jaargetijde
Dutch
Etymology
From
jaar
+
getijde
.
Pronunciation
IPA
(key)
:
/ˈjaːrɣəˌtɛi̯də/
Audio
:
(file)
Hyphenation:
jaar‧ge‧tij‧de
Noun
jaargetijde
n
(
plural
jaargetijden
)
season
Synonyms
seizoen
Related terms
jaargetij
See also
seasons:
seizoenen
,
jaargetijde
n
:
lente
/
voorjaar
·
zomer
·
herfst
/
najaar
·
winter
[edit]