kannibaliseren

Dutch

Etymology

From kannibaal +‎ -iseren.

Pronunciation

  • IPA(key): /kɑ.ni.baː.liˈzeː.rə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: kan‧ni‧ba‧li‧se‧ren
  • Rhymes: -eːrən

Verb

kannibaliseren

  1. (transitive) to cannibalise (eat (parts of) another of one's own species)
    • 1994 July 14, “Viswijfjes letten niet op stoer baltsgedrag maar op eieren in nest”, in NRC Handelsblad[1], Rotterdam:
      Daar de mannetjes 95% van hun tijd op het nest zitten en dus weinig tijd hebben om buitenshuis te fourageren, kannibaliseren ze eitjes uit hun eigen nest: gemideld [sic – meaning gemiddeld] 36 per dag.
      Since the males spend 95% of their time on the nest and therefore have little time to forage outside, they cannibalize eggs from their own nest: an average of 36 per day.
  2. (transitive) to cannibalise (remove parts of (a machine, etc) for use in other similar machines)
    • 1982 July 22, “Opleiding”, in De Volkskrant[2], 's-Hertogenbosch:
      Van die Neptunes vliegt er nog maar een. De rest is zoals het in vaktermen heet gekannibaliseerd; onderdelen die niet meer te krijgen zijn zijn er vanaf gesloopt om andere toestellen in de lucht te houden.
      Only one of those Neptunes is still flying. The rest have been, as it's called in technical jargon, cannibalized; parts that are no longer available are scrapped off to keep other aircraft in the air.
  3. (transitive) to cannibalise (reduce sales or market share (for one of one's own products) by introducing another)
    • 2001 April 28, “SBS opent jeugdhonk”, in Algemeen Dagblad[3], Rotterdam:
      Is de kans niet groot dat V8 zusterzenders SBS 6 en Net5 zal kannibaliseren, er kijkers zal wegtrekken?
      Isn't there a good chance that V8 will cannibalize sister channels SBS 6 and Net5 and draw away viewers?

Conjugation

Conjugation of kannibaliseren (weak)
infinitive kannibaliseren
past singular kannibaliseerde
past participle gekannibaliseerd
infinitive kannibaliseren
gerund kannibaliseren n
present tense past tense
1st person singular kannibaliseer kannibaliseerde
2nd person sing. (jij) kannibaliseert, kannibaliseer2 kannibaliseerde
2nd person sing. (u) kannibaliseert kannibaliseerde
2nd person sing. (gij) kannibaliseert kannibaliseerde
3rd person singular kannibaliseert kannibaliseerde
plural kannibaliseren kannibaliseerden
subjunctive sing.1 kannibalisere kannibaliseerde
subjunctive plur.1 kannibaliseren kannibaliseerden
imperative sing. kannibaliseer
imperative plur.1 kannibaliseert
participles kannibaliserend gekannibaliseerd
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms