ongeboren

Dutch

Etymology

From on- +‎ geboren.

Pronunciation

  • IPA(key): /ɔn.ɣəˈboː.rə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: on‧ge‧bo‧ren
  • Rhymes: -oːrən

Adjective

ongeboren (not comparable)

  1. unborn (not yet born, not yet delivered)

Declension

Declension of ongeboren
uninflected ongeboren
inflected ongeboren
comparative
positive
predicative/adverbial ongeboren
indefinite m./f. sing. ongeboren
n. sing. ongeboren
plural ongeboren
definite ongeboren
partitive ongeborens

Derived terms

Old English

Etymology

From Proto-West Germanic *anagaboran. Cognate with Old Saxon anagiboran, Dutch aangeboren and Old High German anagiboran. Equivalent to on- (on) +‎ ġeboren (born).

Pronunciation

  • IPA(key): /on.jeˈbo.ren/

Adjective

onġeboren

  1. inborn, innate

Declension