ongelovig

Dutch

Etymology

From on- +‎ gelovig.

Pronunciation

  • Audio:(file)

Adjective

ongelovig (comparative ongeloviger, superlative ongelovigst)

  1. unbelieving
    Synonym: irreligieus
    Antonyms: gelovig, religieus

Declension

Declension of ongelovig
uninflected ongelovig
inflected ongelovige
comparative ongeloviger
positive comparative superlative
predicative/adverbial ongelovig ongeloviger het ongelovigst
het ongelovigste
indefinite m./f. sing. ongelovige ongelovigere ongelovigste
n. sing. ongelovig ongeloviger ongelovigste
plural ongelovige ongelovigere ongelovigste
definite ongelovige ongelovigere ongelovigste
partitive ongelovigs ongelovigers

Derived terms

Descendants

  • Negerhollands: ongelofig, ongloovig