ontbonden

Dutch

Pronunciation

  • Audio:(file)
  • Rhymes: -ɔndən

Verb

ontbonden

  1. inflection of ontbinden:
    1. plural past indicative
    2. (dated or formal) plural past subjunctive

Participle

ontbonden

  1. past participle of ontbinden

Declension

Declension of ontbonden
uninflected ontbonden
inflected ontbonden
positive
predicative/adverbial ontbonden
indefinite m./f. sing. ontbonden
n. sing. ontbonden
plural ontbonden
definite ontbonden
partitive ontbondens