onvruchtbaar

Dutch

Etymology

From on- +‎ vruchtbaar.

Pronunciation

  • Audio:(file)

Adjective

onvruchtbaar (not comparable)

  1. infertile, sterile, barren
    Synonym: steriel
    Antonym: vruchtbaar

Declension

Declension of onvruchtbaar
uninflected onvruchtbaar
inflected onvruchtbare
comparative
positive
predicative/adverbial onvruchtbaar
indefinite m./f. sing. onvruchtbare
n. sing. onvruchtbaar
plural onvruchtbare
definite onvruchtbare
partitive onvruchtbaars

Derived terms

Descendants

  • Negerhollands: onvruchtbaar