openhalen

Dutch

Etymology

From open +‎ halen.

Pronunciation

  • Audio:(file)

Verb

openhalen

  1. to gash, to slice open

Conjugation

Conjugation of openhalen (weak, separable)
infinitive openhalen
past singular haalde open
past participle opengehaald
infinitive openhalen
gerund openhalen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular haal open haalde open openhaal openhaalde
2nd person sing. (jij) haalt open, haal open2 haalde open openhaalt openhaalde
2nd person sing. (u) haalt open haalde open openhaalt openhaalde
2nd person sing. (gij) haalt open haalde open openhaalt openhaalde
3rd person singular haalt open haalde open openhaalt openhaalde
plural halen open haalden open openhalen openhaalden
subjunctive sing.1 hale open haalde open openhale openhaalde
subjunctive plur.1 halen open haalden open openhalen openhaalden
imperative sing. haal open
imperative plur.1 haalt open
participles openhalend opengehaald
1) Archaic. 2) In case of inversion.