slaapdronken

Dutch

Etymology

Compound of slaap (sleep) +‎ dronken (drunk).

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈslaːpˌdrɔŋ.kə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: slaap‧dron‧ken

Adjective

slaapdronken (not comparable)

  1. drowsy, dazy, half asleep

Declension

Declension of slaapdronken
uninflected slaapdronken
inflected slaapdronken
comparative
positive
predicative/adverbial slaapdronken
indefinite m./f. sing. slaapdronken
n. sing. slaapdronken
plural slaapdronken
definite slaapdronken
partitive