soep
See also: söp
Dutch
Etymology
Borrowed from French soupe, from Latin suppa, from Proto-Germanic *supô. Doublet of zopie, which is the directly inherited Dutch form (albeit with diminutive suffix) of the same Germanic word from which suppa ultimately derives.
Pronunciation
- IPA(key): /sup/
Audio: (file) - Hyphenation: soep
- Rhymes: -up
Noun
soep f or m (plural soepen, diminutive soepje n)
Derived terms
- champignonsoep
- de soep wordt nooit zo heet gegeten als ze wordt opgediend
- erwtensoep
- goulashsoep
- groentesoep
- hamelsoep
- in de soep draaien
- in de soep lopen
- kippensoep
- koninginnesoep
- linke soep
- linzensoep
- oersoep
- ossenstaartsoep
- pastinaaksoep
- roomsoep
- rundvleessoep
- soepbord
- soepeend
- soepgroente
- soepjurk
- soepkom
- soeplepel
- soepschildpad
- soepterrine
- soepvlees
- tomatensoep
- uiensoep
- vissoep
Descendants
- Afrikaans: soep
- Negerhollands: soep, sop
- → Caribbean Hindustani: supu
- → Caribbean Javanese: sop, sup, supu
- → Indonesian: sup
- → Papiamentu: sòpi (from the diminutive), soppi