veelzeggend

Dutch

Etymology

Compound of veel +‎ zeggend.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˌveːlˈzɛ.ɣənt/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: veel‧zeg‧gend

Adjective

veelzeggend (comparative veelzeggender, superlative veelzeggendst)

  1. telling, that speaks volumes

Declension

Declension of veelzeggend
uninflected veelzeggend
inflected veelzeggende
comparative veelzeggender
positive comparative superlative
predicative/adverbial veelzeggend veelzeggender het veelzeggendst
het veelzeggendste
indefinite m./f. sing. veelzeggende veelzeggendere veelzeggendste
n. sing. veelzeggend veelzeggender veelzeggendste
plural veelzeggende veelzeggendere veelzeggendste
definite veelzeggende veelzeggendere veelzeggendste
partitive veelzeggends veelzeggenders