wantrouwend

Dutch

Etymology

From wan- +‎ trouwend.

Pronunciation

  • Audio:(file)

Adjective

wantrouwend (comparative wantrouwender, superlative wantrouwendst)

  1. suspicious

Declension

Declension of wantrouwend
uninflected wantrouwend
inflected wantrouwende
comparative wantrouwender
positive comparative superlative
predicative/adverbial wantrouwend wantrouwender het wantrouwendst
het wantrouwendste
indefinite m./f. sing. wantrouwende wantrouwendere wantrouwendste
n. sing. wantrouwend wantrouwender wantrouwendste
plural wantrouwende wantrouwendere wantrouwendste
definite wantrouwende wantrouwendere wantrouwendste
partitive wantrouwends wantrouwenders —

Participle

wantrouwend

  1. present participle of wantrouwen

Declension

Declension of wantrouwend
uninflected wantrouwend
inflected wantrouwende
positive
predicative/adverbial wantrouwend
wantrouwende
indefinite m./f. sing. wantrouwende
n. sing. wantrouwend
plural wantrouwende
definite wantrouwende
partitive wantrouwends

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is available under Creative Commons Attribution-Share Alike 4.0 unless otherwise noted. Additional terms may apply for the media files.