weeuw

Dutch

Pronunciation

  • IPA(key): /ʋeːu̯/

Noun

weeuw f (plural weeuwen, diminutive weeuwtje n)

  1. (archaic, poetic) contraction of weduwe (widow)
    • 18??, J.J.L. ten Kate, “Oorlog”
      Dat hij de banden scheurt door Scheppers hand geweven – / De weeuw van wanhoop, en den wees van wraak doet beven
      That he tears the bonds woven by the Creator – the widow of despair, the orphan of revenge does tremble