zaad
Dutch
Etymology
From Middle Dutch saet, from Old Dutch *sāt, from Proto-West Germanic *sād, from Proto-Germanic *sēdiz. Equivalent to zaaien (“to sow”) + -d (“verbal noun”). Compare Low German Saad, German Saat, West Frisian sied, English seed, Danish sæd.
Pronunciation
- IPA(key): /zaːt/
Audio: (file) - Hyphenation: zaad
- Rhymes: -aːt
Noun
zaad n (plural zaden, diminutive zaadje n)
- plant seed, either natural or for agri- or horticultural use
- Synonym: zaaigoed
- sperm, semen
- Synonym: sperma
- a figurative seed, germ, modest start
Derived terms
- bedektzadig
- castorzaan
- koolzaad
- lijnzaad
- lui zaad
- maanzaad
- mosterdzaad
- naaktzadig
- op zwart zaad zitten
- plantenzaad
- raapzaad
- ricinuszaad
- schildzaad
- springzaad
- stofzaad
- streepzaad
- traag zaad
- vlieszaad
- vogelzaad
- wonderzaad
- zaadbal
- zaadbank
- zaadbuis
- zaadcel
- zaaddodend
- zaaddonor
- zaaddoos
- zaadhuid
- zaadkapsel
- zaadleider
- zaadlob
- zaadlozing
- zaadmantel
- zaadplant
- zaadslet
- zaadvragend
- zadenbank
- zangzaad