zatzaam

Dutch

Etymology

From zat (fed up, drunk, sated) +‎ -zaam.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈzɑt.saːm/
  • Hyphenation: zat‧zaam

Adjective

zatzaam (comparative zatzamer, superlative zatzaamst)

  1. (obsolete) excessive, immoderate, licentious
  2. (dialectal) satiating

Declension

Declension of zatzaam
uninflected zatzaam
inflected zeedzame
comparative zeedzamer
positive comparative superlative
predicative/adverbial zatzaam zeedzamer het zatzaamst
het zatzaamste
indefinite m./f. sing. zeedzame zeedzamere zatzaamste
n. sing. zatzaam zeedzamer zatzaamste
plural zeedzame zeedzamere zatzaamste
definite zeedzame zeedzamere zatzaamste
partitive zatzaams zeedzamers

Derived terms

  • zatzaamheid

Further reading