zelfredzaam

Dutch

Etymology

Compound of zelf (self) +‎ redzaam (self-reliant, dextrous).

Pronunciation

  • IPA(key): /ˌzɛlfˈrɛt.saːm/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: zelf‧red‧zaam

Adjective

zelfredzaam (comparative zelfredzamer, superlative zelfredzaamst)

  1. self-reliant

Declension

Declension of zelfredzaam
uninflected zelfredzaam
inflected zeldredzame
comparative zeldredzamer
positive comparative superlative
predicative/adverbial zelfredzaam zeldredzamer het zelfredzaamst
het zelfredzaamste
indefinite m./f. sing. zeldredzame zeldredzamere zelfredzaamste
n. sing. zelfredzaam zeldredzamer zelfredzaamste
plural zeldredzame zeldredzamere zelfredzaamste
definite zeldredzame zeldredzamere zelfredzaamste
partitive zelfredzaams zeldredzamers

Derived terms