-loos

See also: loos

Dutch

Etymology

A suffixed variant of loos, from Middle Dutch -loos, from Old Dutch -lōs, from Proto-West Germanic *laus, from Proto-Germanic *lausaz.

Suffix

-loos

  1. -less, without

Derived terms

Dutch terms suffixed with -loos
achteloos
ademloos
ambteloos
arbeidsloos
argeloos
autoloos
baardeloos
baardloos
bandeloos
bandenloos
belangeloos
besluiteloos
betekenisloos
bewusteloos
bladerloos
bladloos
bloedeloos
bodemloos
bosloos
breinloos
broederloos
contactloos
dadeloos
dakloos
dankloos
doelloos
draadloos
durfloos
eerloos
eindeloos
feilloos
foutloos
futloos
gedachteloos
genadeloos
geruisloos
geslachtloos
geslachtsloos
geurloos
gevoelloos
geweldloos
gewetenloos
gewichtloos
goddeloos
godloos
greeploos
grenzeloos
haarloos
harteloos
haveloos
hersenloos
hopeloos
hulpeloos
ideeëloos
kansloos
kinderloos
kleurloos
kontloos
kosteloos
krachteloos
levenloos
levensloos
liefdeloos
machteloos
mateloos
meedogenloos
moedeloos
moeiteloos
naadloos
naamloos
nodeloos
nutteloos
oeverloos
ouderloos
pijnloos
probleemloos
raamloos
radeloos
reddeloos
redeloos
respectloos
rimpelloos
roekeloos
roerloos
rusteloos
schaamteloos
schedelloos
schreefloos
seksloos
smakeloos
sneeuwloos
spoorloos
sprakeloos
staatloos
stadhouderloos
stemloos
straffeloos
talloos
tandeloos
tijdloos
tomeloos
troosteloos
trouweloos
uitdrukkingsloos
uitzichtloos
vaderloos
verveloos
vlekkeloos
vleugelloos
vormeloos
vormloos
vreugdeloos
vriendeloos
vruchteloos
waardeloos
waarloos
weergaloos
weerloos
werkeloos
werkloos
wetteloos
wezenloos
wolkeloos
woudloos
zedeloos
zielloos
zinloos
zinneloos
zorgeloos
zoutloos

Saterland Frisian

Suffix

-loos

  1. -less, without

Derived terms

Saterland Frisian terms suffixed with -loos
eendloos
hälploos
machtloos
sinloos
wulkenloos
This article is issued from Wiktionary. The text is available under Creative Commons Attribution-Share Alike 4.0 unless otherwise noted. Additional terms may apply for the media files.