aanademen

Dutch

Etymology

Compound of aan +‎ ademen.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈaːnˌaːdə.mə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: aan‧ade‧men

Verb

aanademen

  1. (transitive) to breathe onto, inhale

Conjugation

Conjugation of aanademen (weak, separable)
infinitive aanademen
past singular ademde aan
past participle aangeademd
infinitive aanademen
gerund aanademen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular adem aan ademde aan aanadem aanademde
2nd person sing. (jij) ademt aan, adem aan2 ademde aan aanademt aanademde
2nd person sing. (u) ademt aan ademde aan aanademt aanademde
2nd person sing. (gij) ademt aan ademde aan aanademt aanademde
3rd person singular ademt aan ademde aan aanademt aanademde
plural ademen aan ademden aan aanademen aanademden
subjunctive sing.1 ademe aan ademde aan aanademe aanademde
subjunctive plur.1 ademen aan ademden aan aanademen aanademden
imperative sing. adem aan
imperative plur.1 ademt aan
participles aanademend aangeademd
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

  • aanademing