aanbermen

Dutch

Etymology

By surface analysis, aan +‎ berm (verge, tree lawn) +‎ -en.

Pronunciation

  • Audio:(file)
  • Hyphenation: aan‧ber‧men

Verb

aanbermen

  1. (transitive) to reinforce an embankment/dyke

Conjugation

Conjugation of aanbermen (weak, separable)
infinitive aanbermen
past singular bermde aan
past participle aangebermd
infinitive aanbermen
gerund aanbermen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular berm aan bermde aan aanberm aanbermde
2nd person sing. (jij) bermt aan, berm aan2 bermde aan aanbermt aanbermde
2nd person sing. (u) bermt aan bermde aan aanbermt aanbermde
2nd person sing. (gij) bermt aan bermde aan aanbermt aanbermde
3rd person singular bermt aan bermde aan aanbermt aanbermde
plural bermen aan bermden aan aanbermen aanbermden
subjunctive sing.1 berme aan bermde aan aanberme aanbermde
subjunctive plur.1 bermen aan bermden aan aanbermen aanbermden
imperative sing. berm aan
imperative plur.1 bermt aan
participles aanbermend aangebermd
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms