aanbouwbaar

Dutch

Etymology

From aanbouwen +‎ -baar (“-able”).

Pronunciation

  • IPA(key): /ˌaːmˈbɑu̯.baːr/
  • Hyphenation: aan‧bouw‧baar

Adjective

aanbouwbaar (comparative aanbouwbaarder, superlative aanbouwbaarst)

  1. attachable, possible to be build next to or on

Declension

Declension of aanbouwbaar
uninflected aanbouwbaar
inflected aanbouwbare
comparative aanbouwbaarder
positive comparative superlative
predicative/adverbial aanbouwbaar aanbouwbaarder het aanbouwbaarst
het aanbouwbaarste
indefinite m./f. sing. aanbouwbare aanbouwbaardere aanbouwbaarste
n. sing. aanbouwbaar aanbouwbaarder aanbouwbaarste
plural aanbouwbare aanbouwbaardere aanbouwbaarste
definite aanbouwbare aanbouwbaardere aanbouwbaarste
partitive aanbouwbaars aanbouwbaarders —
This article is issued from Wiktionary. The text is available under Creative Commons Attribution-Share Alike 4.0 unless otherwise noted. Additional terms may apply for the media files.