aanhangbaar

Dutch

Etymology

From aanhangen +‎ -baar.

Pronunciation

  • Hyphenation: aan‧hang‧baar

Adjective

aanhangbaar (comparative aanhangbaarder, superlative aanhangbaarst)

  1. hangable, attachable, capable of being hung at

Declension

Declension of aanhangbaar
uninflected aanhangbaar
inflected aanhangbare
comparative aanhangbaarder
positive comparative superlative
predicative/adverbial aanhangbaar aanhangbaarder het aanhangbaarst
het aanhangbaarste
indefinite m./f. sing. aanhangbare aanhangbaardere aanhangbaarste
n. sing. aanhangbaar aanhangbaarder aanhangbaarste
plural aanhangbare aanhangbaardere aanhangbaarste
definite aanhangbare aanhangbaardere aanhangbaarste
partitive aanhangbaars aanhangbaarders —
This article is issued from Wiktionary. The text is available under Creative Commons Attribution-Share Alike 4.0 unless otherwise noted. Additional terms may apply for the media files.