aanprijzen

Dutch

Etymology

From aan +‎ prijzen.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈaːmˌprɛi̯zə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: aan‧prij‧zen

Verb

aanprijzen

  1. (transitive) to recommend
  2. (transitive, dated) to praise, to extol

Conjugation

Conjugation of aanprijzen (strong class 1, separable)
infinitive aanprijzen
past singular prees aan
past participle aangeprezen
infinitive aanprijzen
gerund aanprijzen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular prijs aan prees aan aanprijs aanprees
2nd person sing. (jij) prijst aan, prijs aan2 prees aan aanprijst aanprees
2nd person sing. (u) prijst aan prees aan aanprijst aanprees
2nd person sing. (gij) prijst aan preest aan aanprijst aanpreest
3rd person singular prijst aan prees aan aanprijst aanprees
plural prijzen aan prezen aan aanprijzen aanprezen
subjunctive sing.1 prijze aan preze aan aanprijze aanpreze
subjunctive plur.1 prijzen aan prezen aan aanprijzen aanprezen
imperative sing. prijs aan
imperative plur.1 prijst aan
participles aanprijzend aangeprezen
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

  • aanprijzing

Anagrams