begrijnen

Dutch

Etymology

From be- +‎ grijnen.

Pronunciation

  • IPA(key): /bəˈɣrɛi̯.nə(n)/
  • Hyphenation: be‧grij‧nen
  • Rhymes: -ɛi̯nən

Verb

begrijnen

  1. (obsolete, transitive) to grin maliciously at, to smirk at

Conjugation

Conjugation of begrijnen (strong class 1, prefixed)
infinitive begrijnen
past singular begreen
past participle begrenen
infinitive begrijnen
gerund begrijnen n
present tense past tense
1st person singular begrijn begreen
2nd person sing. (jij) begrijnt, begrijn2 begreen
2nd person sing. (u) begrijnt begreen
2nd person sing. (gij) begrijnt begreent
3rd person singular begrijnt begreen
plural begrijnen begrenen
subjunctive sing.1 begrijne begrene
subjunctive plur.1 begrijnen begrenen
imperative sing. begrijn
imperative plur.1 begrijnt
participles begrijnend begrenen
1) Archaic. 2) In case of inversion.