bijscholen

Dutch

Etymology

From bij +‎ scholen.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈbɛi̯.sxoː.lə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: bij‧scho‧len

Verb

bijscholen

  1. to train more, retrain

Conjugation

Conjugation of bijscholen (weak, separable)
infinitive bijscholen
past singular scholde bij
past participle bijgeschold
infinitive bijscholen
gerund bijscholen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular schol bij scholde bij bijschol bijscholde
2nd person sing. (jij) scholt bij, schol bij2 scholde bij bijscholt bijscholde
2nd person sing. (u) scholt bij scholde bij bijscholt bijscholde
2nd person sing. (gij) scholt bij scholde bij bijscholt bijscholde
3rd person singular scholt bij scholde bij bijscholt bijscholde
plural scholen bij scholden bij bijscholen bijscholden
subjunctive sing.1 schole bij scholde bij bijschole bijscholde
subjunctive plur.1 scholen bij scholden bij bijscholen bijscholden
imperative sing. schol bij
imperative plur.1 scholt bij
participles bijscholend bijgeschold
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

  • bijscholing
This article is issued from Wiktionary. The text is available under Creative Commons Attribution-Share Alike 4.0 unless otherwise noted. Additional terms may apply for the media files.