categoriseren

Dutch

Etymology

Borrowed from French catégoriser. Equivalent to categorie +‎ -iseren.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˌkɑtəɣoːriˈzeːrə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: ca‧te‧go‧ri‧se‧ren
  • Rhymes: -eːrən

Verb

categoriseren

  1. (transitive) to categorize

Conjugation

Conjugation of categoriseren (weak)
infinitive categoriseren
past singular categoriseerde
past participle gecategoriseerd
infinitive categoriseren
gerund categoriseren n
present tense past tense
1st person singular categoriseer categoriseerde
2nd person sing. (jij) categoriseert, categoriseer2 categoriseerde
2nd person sing. (u) categoriseert categoriseerde
2nd person sing. (gij) categoriseert categoriseerde
3rd person singular categoriseert categoriseerde
plural categoriseren categoriseerden
subjunctive sing.1 categorisere categoriseerde
subjunctive plur.1 categoriseren categoriseerden
imperative sing. categoriseer
imperative plur.1 categoriseert
participles categoriserend gecategoriseerd
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms