coördineren

Dutch

Etymology

Borrowed from Medieval Latin coordinare.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˌkoː.ɔr.diˈneː.rə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: co‧or‧di‧ne‧ren
  • Rhymes: -eːrən

Verb

coördineren

  1. (transitive) to coordinate

Conjugation

Conjugation of coördineren (weak)
infinitive coördineren
past singular coördineerde
past participle gecoördineerd
infinitive coördineren
gerund coördineren n
present tense past tense
1st person singular coördineer coördineerde
2nd person sing. (jij) coördineert, coördineer2 coördineerde
2nd person sing. (u) coördineert coördineerde
2nd person sing. (gij) coördineert coördineerde
3rd person singular coördineert coördineerde
plural coördineren coördineerden
subjunctive sing.1 coördinere coördineerde
subjunctive plur.1 coördineren coördineerden
imperative sing. coördineer
imperative plur.1 coördineert
participles coördinerend gecoördineerd
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms