commercialiseren

Dutch

Etymology

Borrowed from French commercialiser. By surface analysis, commercieel +‎ -iseren.

Pronunciation

  • IPA(key): /kɔ.mɛr.ʃaː.liˈzeː.rə(n)/
  • Audio:(file)

Verb

commercialiseren

  1. (transitive) to commercialize

Conjugation

Conjugation of commercialiseren (weak)
infinitive commercialiseren
past singular commercialiseerde
past participle gecommercialiseerd
infinitive commercialiseren
gerund commercialiseren n
present tense past tense
1st person singular commercialiseer commercialiseerde
2nd person sing. (jij) commercialiseert, commercialiseer2 commercialiseerde
2nd person sing. (u) commercialiseert commercialiseerde
2nd person sing. (gij) commercialiseert commercialiseerde
3rd person singular commercialiseert commercialiseerde
plural commercialiseren commercialiseerden
subjunctive sing.1 commercialisere commercialiseerde
subjunctive plur.1 commercialiseren commercialiseerden
imperative sing. commercialiseer
imperative plur.1 commercialiseert
participles commercialiserend gecommercialiseerd
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms