doorhakken

Dutch

Etymology

From door +‎ hakken.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈdoːrˌɦɑ.kə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: door‧hak‧ken

Verb

doorhakken

  1. to cut through, to split by cutting
  2. to solve a problem by making a decision

Conjugation

Conjugation of doorhakken (weak, separable)
infinitive doorhakken
past singular hakte door
past participle doorgehakt
infinitive doorhakken
gerund doorhakken n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular hak door hakte door doorhak doorhakte
2nd person sing. (jij) hakt door, hak door2 hakte door doorhakt doorhakte
2nd person sing. (u) hakt door hakte door doorhakt doorhakte
2nd person sing. (gij) hakt door hakte door doorhakt doorhakte
3rd person singular hakt door hakte door doorhakt doorhakte
plural hakken door hakten door doorhakken doorhakten
subjunctive sing.1 hakke door hakte door doorhakke doorhakte
subjunctive plur.1 hakken door hakten door doorhakken doorhakten
imperative sing. hak door
imperative plur.1 hakt door
participles doorhakkend doorgehakt
1) Archaic. 2) In case of inversion.
This article is issued from Wiktionary. The text is available under Creative Commons Attribution-Share Alike 4.0 unless otherwise noted. Additional terms may apply for the media files.