doorhalen

Dutch

Etymology

From door +‎ halen.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈdoːrˌɦaː.lə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: door‧ha‧len

Verb

doorhalen

  1. (transitive) to strike through
    Synonym: doorstrepen
  2. (transitive) to not sleep during
    een nachtje doorhalento pull an all-nighter
  3. (intransitive, rare) to pull an all-nighter

Conjugation

Conjugation of doorhalen (weak, separable)
infinitive doorhalen
past singular haalde door
past participle doorgehaald
infinitive doorhalen
gerund doorhalen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular haal door haalde door doorhaal doorhaalde
2nd person sing. (jij) haalt door, haal door2 haalde door doorhaalt doorhaalde
2nd person sing. (u) haalt door haalde door doorhaalt doorhaalde
2nd person sing. (gij) haalt door haalde door doorhaalt doorhaalde
3rd person singular haalt door haalde door doorhaalt doorhaalde
plural halen door haalden door doorhalen doorhaalden
subjunctive sing.1 hale door haalde door doorhale doorhaalde
subjunctive plur.1 halen door haalden door doorhalen doorhaalden
imperative sing. haal door
imperative plur.1 haalt door
participles doorhalend doorgehaald
1) Archaic. 2) In case of inversion.