galvaniseren

Dutch

Etymology

Borrowed from German galvanisieren.

Pronunciation

  • IPA(key): /ɣɑlvaːniˈzeːrə(n)/
  • Audio:(file)
  • Rhymes: -eːrən

Verb

galvaniseren

  1. (transitive) to galvanize

Conjugation

Conjugation of galvaniseren (weak)
infinitive galvaniseren
past singular galvaniseerde
past participle gegalvaniseerd
infinitive galvaniseren
gerund galvaniseren n
present tense past tense
1st person singular galvaniseer galvaniseerde
2nd person sing. (jij) galvaniseert, galvaniseer2 galvaniseerde
2nd person sing. (u) galvaniseert galvaniseerde
2nd person sing. (gij) galvaniseert galvaniseerde
3rd person singular galvaniseert galvaniseerde
plural galvaniseren galvaniseerden
subjunctive sing.1 galvanisere galvaniseerde
subjunctive plur.1 galvaniseren galvaniseerden
imperative sing. galvaniseer
imperative plur.1 galvaniseert
participles galvaniserend gegalvaniseerd
1) Archaic. 2) In case of inversion.