inkleuren

Dutch

Etymology

From in +‎ kleuren.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈɪn.kløː.rən/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: in‧kleu‧ren
  • Rhymes: -øːrən

Verb

inkleuren

  1. to color in

Conjugation

Conjugation of inkleuren (weak, separable)
infinitive inkleuren
past singular kleurde in
past participle ingekleurd
infinitive inkleuren
gerund inkleuren n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular kleur in kleurde in inkleur inkleurde
2nd person sing. (jij) kleurt in, kleur in2 kleurde in inkleurt inkleurde
2nd person sing. (u) kleurt in kleurde in inkleurt inkleurde
2nd person sing. (gij) kleurt in kleurde in inkleurt inkleurde
3rd person singular kleurt in kleurde in inkleurt inkleurde
plural kleuren in kleurden in inkleuren inkleurden
subjunctive sing.1 kleure in kleurde in inkleure inkleurde
subjunctive plur.1 kleuren in kleurden in inkleuren inkleurden
imperative sing. kleur in
imperative plur.1 kleurt in
participles inkleurend ingekleurd
1) Archaic. 2) In case of inversion.