inlaten

Dutch

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈɪnlaːtə(n)/
  • Audio:(file)

Etymology 1

From in +‎ laten.

Verb

inlaten

  1. to let in
  2. (reflexive) to concern oneself
Conjugation
Conjugation of inlaten (strong class 7, separable)
infinitive inlaten
past singular liet in
past participle ingelaten
infinitive inlaten
gerund inlaten n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular laat in liet in inlaat inliet
2nd person sing. (jij) laat in liet in inlaat inliet
2nd person sing. (u) laat in liet in inlaat inliet
2nd person sing. (gij) laat in liet in inlaat inliet
3rd person singular laat in liet in inlaat inliet
plural laten in lieten in inlaten inlieten
subjunctive sing.1 late in liete in inlate inliete
subjunctive plur.1 laten in lieten in inlaten inlieten
imperative sing. laat in
imperative plur.1 laat in
participles inlatend ingelaten
1) Archaic.

Etymology 2

See the etymology of the corresponding lemma form.

Noun

inlaten

  1. plural of inlaat