kanaliseren

Dutch

Pronunciation

  • Audio:(file)

Verb

kanaliseren

  1. to channel

Conjugation

Conjugation of kanaliseren (weak)
infinitive kanaliseren
past singular kanaliseerde
past participle gekanaliseerd
infinitive kanaliseren
gerund kanaliseren n
present tense past tense
1st person singular kanaliseer kanaliseerde
2nd person sing. (jij) kanaliseert, kanaliseer2 kanaliseerde
2nd person sing. (u) kanaliseert kanaliseerde
2nd person sing. (gij) kanaliseert kanaliseerde
3rd person singular kanaliseert kanaliseerde
plural kanaliseren kanaliseerden
subjunctive sing.1 kanalisere kanaliseerde
subjunctive plur.1 kanaliseren kanaliseerden
imperative sing. kanaliseer
imperative plur.1 kanaliseert
participles kanaliserend gekanaliseerd
1) Archaic. 2) In case of inversion.