laars
Dutch
Pronunciation
- IPA(key): /laːrs/
Audio: (file) - Hyphenation: laars
- Rhymes: -aːrs
Etymology 1
From Middle Dutch leerse, laerse, from syncope of unattested *lederse, contracted from *lederhose, from leder + hose. Compare German Lederhose (from which is borrowed the doublet lederhose), where no contraction occurred.
Noun
laars f (plural laarzen, diminutive laarsje n)
Synonyms
Derived terms
- aan zijn laars lappen
- cowboylaars
- kaplaars
- laarzen
- laarzenknecht
- laarzenmaker
- laarzenschacht
- laarzentrekker
- laklaars
- lieslaars
- rijglaars
- rijlaars
- rubberlaars
- schijtlaars
- toneellaars
- vetlaars
Descendants
Etymology 2
See the etymology of the corresponding lemma form.
Verb
laars
- inflection of laarzen:
- first-person singular present indicative
- (in case of inversion) second-person singular present indicative
- imperative