mededelen

Dutch

Etymology

From mede (“with”) +‎ delen (“to divide”). Compare German mitteilen.

Pronunciation

  • Audio:(file)

Verb

mededelen

  1. alternative form of meedelen

Conjugation

Conjugation of mededelen (weak, separable)
infinitive mededelen
past singular deelde mede
past participle medegedeeld
infinitive mededelen
gerund mededelen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular deel mede deelde mede mededeel mededeelde
2nd person sing. (jij) deelt mede, deel mede2 deelde mede mededeelt mededeelde
2nd person sing. (u) deelt mede deelde mede mededeelt mededeelde
2nd person sing. (gij) deelt mede deelde mede mededeelt mededeelde
3rd person singular deelt mede deelde mede mededeelt mededeelde
plural delen mede deelden mede mededelen mededeelden
subjunctive sing.1 dele mede deelde mede mededele mededeelde
subjunctive plur.1 delen mede deelden mede mededelen mededeelden
imperative sing. deel mede
imperative plur.1 deelt mede
participles mededelend medegedeeld
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is available under Creative Commons Attribution-Share Alike 4.0 unless otherwise noted. Additional terms may apply for the media files.