onderkaak

Dutch

Etymology

From onder (lower) +‎ kaak (jaw).

Pronunciation

  • Audio:(file)
  • Hyphenation: on‧der‧kaak

Noun

onderkaak f (plural onderkaken, diminutive onderkaakje n)

  1. mandible, a lower jaw
    De tandarts heeft een röntgenfoto gemaakt van haar gebroken onderkaak
    The dentist took an X-ray of her broken mandible.

See also