bovenkaak
Dutch
Etymology
From boven (“upper”) + kaak (“jaw”).
Pronunciation
- IPA(key): /ˈboː.və(n)ˌkaːk/
Audio: (file) - Hyphenation: bo‧ven‧kaak
Noun
bovenkaak f (plural bovenkaken, diminutive bovenkaakje n)
- an upper jaw
- De orthodontist heeft een beugel voorgesteld om de stand van haar bovenkaak te corrigeren.
- The orthodontist suggested braces to correct the alignment of her upper jaw.