onuitwisbaar

Dutch

Etymology

From on- +‎ uitwisbaar.

Pronunciation

  • Audio:(file)

Adjective

onuitwisbaar (comparative onuitwisbaarder, superlative onuitwisbaarst)

  1. unerasable
  2. indelible

Declension

Declension of onuitwisbaar
uninflected onuitwisbaar
inflected onuitwisbare
comparative onuitwisbaarder
positive comparative superlative
predicative/adverbial onuitwisbaar onuitwisbaarder het onuitwisbaarst
het onuitwisbaarste
indefinite m./f. sing. onuitwisbare onuitwisbaardere onuitwisbaarste
n. sing. onuitwisbaar onuitwisbaarder onuitwisbaarste
plural onuitwisbare onuitwisbaardere onuitwisbaarste
definite onuitwisbare onuitwisbaardere onuitwisbaarste
partitive onuitwisbaars onuitwisbaarders —

Derived terms

  • onuitwisbaarheid
  • niet-uitwisbaar
This article is issued from Wiktionary. The text is available under Creative Commons Attribution-Share Alike 4.0 unless otherwise noted. Additional terms may apply for the media files.