opdoemen

Dutch

Etymology

From op (up) +‎ doemen (to doom).

Pronunciation

  • Audio:(file)

Verb

opdoemen

  1. to appear out of nowhere

Conjugation

Conjugation of opdoemen (weak, separable)
infinitive opdoemen
past singular doemde op
past participle opgedoemd
infinitive opdoemen
gerund opdoemen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular doem op doemde op opdoem opdoemde
2nd person sing. (jij) doemt op, doem op2 doemde op opdoemt opdoemde
2nd person sing. (u) doemt op doemde op opdoemt opdoemde
2nd person sing. (gij) doemt op doemde op opdoemt opdoemde
3rd person singular doemt op doemde op opdoemt opdoemde
plural doemen op doemden op opdoemen opdoemden
subjunctive sing.1 doeme op doemde op opdoeme opdoemde
subjunctive plur.1 doemen op doemden op opdoemen opdoemden
imperative sing. doem op
imperative plur.1 doemt op
participles opdoemend opgedoemd
1) Archaic. 2) In case of inversion.