overcompenseren

Dutch

Etymology

From over- +‎ compenseren.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˌoː.vərˈkɔmˌpɛnˈzeː.rə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: o‧ver‧com‧pen‧se‧ren

Verb

overcompenseren

  1. (transitive) to overcompensate

Conjugation

Conjugation of overcompenseren (weak, prefixed)
infinitive overcompenseren
past singular overcompenseerde
past participle overcompenseerd
infinitive overcompenseren
gerund overcompenseren n
present tense past tense
1st person singular overcompenseer overcompenseerde
2nd person sing. (jij) overcompenseert, overcompenseer2 overcompenseerde
2nd person sing. (u) overcompenseert overcompenseerde
2nd person sing. (gij) overcompenseert overcompenseerde
3rd person singular overcompenseert overcompenseerde
plural overcompenseren overcompenseerden
subjunctive sing.1 overcompensere overcompenseerde
subjunctive plur.1 overcompenseren overcompenseerden
imperative sing. overcompenseer
imperative plur.1 overcompenseert
participles overcompenserend overcompenseerd
1) Archaic. 2) In case of inversion.