poedelen

Dutch

Etymology

Ultimately onomatopoeic, but the exact route is unclear; compare English puddle (verb).[1]

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈpu.də.lə(n)/
  • Audio:(file)
  • Rhymes: -udələn

Verb

poedelen

  1. (intransitive, informal, particularly said of children) to swim, bathe or play in water

Conjugation

Conjugation of poedelen (weak)
infinitive poedelen
past singular poedelde
past participle gepoedeld
infinitive poedelen
gerund poedelen n
present tense past tense
1st person singular poedel poedelde
2nd person sing. (jij) poedelt, poedel2 poedelde
2nd person sing. (u) poedelt poedelde
2nd person sing. (gij) poedelt poedelde
3rd person singular poedelt poedelde
plural poedelen poedelden
subjunctive sing.1 poedele poedelde
subjunctive plur.1 poedelen poedelden
imperative sing. poedel
imperative plur.1 poedelt
participles poedelend gepoedeld
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

References

  1. ^ van der Sijs, Nicoline, editor (2010), “poedelen”, in Etymologiebank, Meertens Institute