rondslenteren

Dutch

Etymology

Compound of rond (round, around) +‎ slenteren (to stroll).

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈrɔnt.slɛn.tə.rə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: rond‧slen‧te‧ren

Verb

rondslenteren

  1. (transitive) to stroll, to wander around

Conjugation

Conjugation of rondslenteren (weak, separable)
infinitive rondslenteren
past singular slenterde rond
past participle rondgeslenterd
infinitive rondslenteren
gerund rondslenteren n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular slenter rond slenterde rond rondslenter rondslenterde
2nd person sing. (jij) slentert rond, slenter rond2 slenterde rond rondslentert rondslenterde
2nd person sing. (u) slentert rond slenterde rond rondslentert rondslenterde
2nd person sing. (gij) slentert rond slenterde rond rondslentert rondslenterde
3rd person singular slentert rond slenterde rond rondslentert rondslenterde
plural slenteren rond slenterden rond rondslenteren rondslenterden
subjunctive sing.1 slentere rond slenterde rond rondslentere rondslenterde
subjunctive plur.1 slenteren rond slenterden rond rondslenteren rondslenterden
imperative sing. slenter rond
imperative plur.1 slentert rond
participles rondslenterend rondgeslenterd
1) Archaic. 2) In case of inversion.