ruilen

• IPA^(key): /ˈrœy̯.lə(n)/

• Audio:

  (file)

• Hyphenation: rui‧len
• Rhymes: -œy̯lən

From earlier ruylen, roylen, roelen, reulen, of uncertain origin. Compare West Frisian roalje, ruilje, German Low German reilen, rülen.

ruilen

1. (transitive) to swap, to exchange

   Ik wil mijn sandwich ruilen voor jouw appeltaart. ― I want to swap my sandwich for your apple pie.

   Kunnen we van auto ruilen voor een dag? ― Can we exchange cars for a day?

2. (transitive, intransitive) to trade, to barter

   In oude culturen ruilden mensen vaak goederen in plaats van geld te gebruiken. ― In ancient cultures, people often traded goods instead of using money.

   Ze ruilt haar handgemaakte sieraden voor voedsel en kleding. ― She barters her handmade jewelry for food and clothes.

   Kinderen ruilen vaak speelgoed met elkaar. ― Children often trade toys with each other.

• (to exchange): verwisselen

• Afrikaans: ruil
• Negerhollands: ruil, reil

See the etymology of the corresponding lemma form.

ruilen

1. plural of ruil