spoeden

Dutch

Etymology

From Middle Dutch spoeden. By surface analysis, spoed +‎ -en.

Pronunciation

  • Audio:(file)

Verb

spoeden

  1. (reflexive) to hurry, hasten
    Synonyms: haasten, snellen

Conjugation

Conjugation of spoeden (weak)
infinitive spoeden
past singular spoedde
past participle gespoed
infinitive spoeden
gerund spoeden n
present tense past tense
1st person singular spoed spoedde
2nd person sing. (jij) spoedt, spoed2 spoedde
2nd person sing. (u) spoedt spoedde
2nd person sing. (gij) spoedt spoedde
3rd person singular spoedt spoedde
plural spoeden spoedden
subjunctive sing.1 spoede spoedde
subjunctive plur.1 spoeden spoedden
imperative sing. spoed
imperative plur.1 spoedt
participles spoedend gespoed
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Middle Dutch

Etymology

From spoet +‎ -en.

Verb

spoeden

  1. to speed, to go quickly
  2. to hurry, to make haste

Inflection

This verb needs an inflection-table template.

Descendants

  • Dutch: spoeden
  • Limburgish: spooje

Further reading

  • spoeden”, in Vroegmiddelnederlands Woordenboek, 2000
  • Verwijs, E., Verdam, J. (1885–1929) “spoeden”, in Middelnederlandsch Woordenboek, The Hague: Martinus Nijhoff, →ISBN