terugwinnen

Dutch

Etymology

Compound of terug + winnen, analogous to English win back.

Pronunciation

  • Audio:(file)

Verb

terugwinnen

  1. (transitive) to recover

Conjugation

Conjugation of terugwinnen (strong class 3a, separable)
infinitive terugwinnen
past singular won terug
past participle teruggewonnen
infinitive terugwinnen
gerund terugwinnen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular win terug won terug terugwin terugwon
2nd person sing. (jij) wint terug, win terug2 won terug terugwint terugwon
2nd person sing. (u) wint terug won terug terugwint terugwon
2nd person sing. (gij) wint terug wont terug terugwint terugwont
3rd person singular wint terug won terug terugwint terugwon
plural winnen terug wonnen terug terugwinnen terugwonnen
subjunctive sing.1 winne terug wonne terug terugwinne terugwonne
subjunctive plur.1 winnen terug wonnen terug terugwinnen terugwonnen
imperative sing. win terug
imperative plur.1 wint terug
participles terugwinnend teruggewonnen
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Anagrams

This article is issued from Wiktionary. The text is available under Creative Commons Attribution-Share Alike 4.0 unless otherwise noted. Additional terms may apply for the media files.